DE PRINCIPES VAN WONDEREN

Nummer 44    Het wonder is een uiting van de innerlijke gewaarwording van Christus en de aanvaarding van Zijn Verzoening.  

Wat betekent dit principe voor mij?

Het weten dat ik in werkelijkheid niet los van anderen in een lichaam besta, dat we in de geest met elkaar verbonden zijn in één ondeelbaar Zelf en dat daarom ik, noch iemand anders gekwetst, verlaten of gedood kan worden. Wanneer ik dat weet dan ben ik in staat om alles, iedereen en elke situatie te accepteren zoals ze zich voordoen, zonder weerstand, zonder daar iets aan te willen veranderen. Dan voel ik me vrij en in vrede. Dat is een wonder.

Mijn man en ik gingen in september 2006 in zuid-west Frankrijk wonen. Met zijn tweetjes betrokken we een ruim huis, met meer dan 5000 m² grond erom heen en een prachtig uitzicht. Het dichtsbijzijnde dorp was vijf km van ons vandaan. Best een ingrijpende verhuizing. We vestigden ons, 1200 km verwijderd van onze laatste woonplaats, in een land waar men een lastige taal spreekt en waar we op dat moment werkelijk niemand kenden. We vonden het een leuke, spannende uitdaging. Maar ik herinner me dat ik het soms ook een beetje eng vond. Wat als mijn man of mijzelf iets ernstigs zou overkomen, zo ver verwijderd van vrienden en familie?

Natuurlijk was het blauwe boek meeverhuisd. Onontbeerlijk voor mij. Ik vergat nog veel te vaak om vertrouwen te hebben in wat Jezus mij leert. De regelmatige studie van de Cursus herinnerde me er  aan dat ik niet een lichaam ben, ver verwijderd van andere lichamen. “Het lichaam is een droom. Zoals andere dromen schijnt het soms een beeld van geluk te schilderen, maar kan het heel plotseling omslaan in angst, waaruit iedere droom ontstaat” (WdII.5.3:1-2). Deze en dergelijke uitspraken in de Cursus hielpen me vertrouwen te houden.

We kregen nieuwe kennissen, we maakten heel veel uitstapjes, genoten van het milde klimaat, waardoor we, zelfs in de winter, soms buiten op het terras konden lunchen en we vanaf april tot en met oktober vrijwel voortdurend buiten leefden. We perfectioneerden onze kennis van het frans. We bouwden een leegstaand gebouwtje bij het zwembad om tot een leuk, klein, volledig ingericht vakantiehuisje voor vrienden en familie uit Nederland.

Toch, het was allemaal buitenkant. Ik miste de vele fijne contacten die ik in Nederland had met vrienden en collega’s.  Contacten die me inspireerden en voedden. “Denkgeesten zijn met elkaar verbonden, lichamen niet. Alleen door aan de denkgeest de eigenschappen van het lichaam toe te schrijven lijkt afgescheidenheid inderdaad mogelijk” (T18.VI.3:1-2). Gelukkig…. de Cursus bracht regelmatig de herinnering terug en dat gaf verlichting van mijn heimwee. “Ik ben tevreden daar te zijn waar Hij me wenst, wetend dat Hij me vergezelt” (T2.V.18:5). “Wat lijdt is geen deel van mij. Wat verdriet heeft ben ik niet zelf. Wat pijn heeft is niets dan een illusie in mijn denkgeest” (WdII.248.1:3-5).

Als je als echtpaar permanent samen op vakantie bent in een vreemd land kunnen er na verloop van tijd irritaties ontstaan. Ik zag dat gebeuren bij veel gepensioneerde paren om ons heen. Mijn man en ik waren daar niet helemaal van gevrijwaard. Behalve omgaan met mijn heimwee kwamen er ook andere vergevingslessen op mijn weg. Steeds had ik de Cursus broodnodig. Vergeving neemt weg wat tussen jou en jouw broeder in staat. Ze is de wens dat jij met hem verbonden, en niet van hem afgezonderd bent” (T26.VII.9:1-2).

Nu ik erop terugkijk, is het alsof de veelvuldige studie en toepassing van het gedachtengoed van de Cursus, mij voorbereidde op wat komen ging.  In de zomer van 2010, korte tijd nadat we besloten hadden om op termijn naar Nederland terug te keren, overleed mijn man aan een hartstilstand. Wat er toen door me heen ging is niet te beschrijven. Zo plotseling, zo schokkend……. Ik herinner me dat ik de pijn en het verdriet vooral lichamelijk voelde. Het verdriet voelde ik in mijn keel en de schok van het plotselinge verlies voelde als een grote schrijnende wond in mijn borst en buik. Alsof er letterlijk iets van mij was afgescheurd. In de illusoire wereld was dat ook zo. Maar tegelijk wist ik heel zeker dat er geen sprake was van verlies, voelde ik onder al die beweging van verdriet en pijn diep van binnen de verbondenheid, eeuwig en heel stil. Ik herkende het gebed aan het eind van werkboekles 163 en dit bracht mij in die eerste weken heel veel troost: “Wij leven en bewegen in U alleen. Wij zijn niet gescheiden van Uw eeuwige leven. Er is geen dood want dood is niet Uw Wil. En wij vertoeven waar U ons hebt geplaatst, in het leven dat wij delen met U en met al wat leeft, om voor eeuwig zoals U en deel van U te zijn” (WdI.163.9:3-6).

Ik wéét dat ik niet los van anderen in een lichaam besta, dat ik in de geest met iedereen verbonden ben in één ondeelbaar Zelf en dat daarom ik, noch iemand anders gekwetst, verlaten of gedood kan worden.

Ernestine/02-01-2012