Elk van je waarnemingen van de ‘uiterlijke werkelijkheid’ is een weergave in beelden van je eigen aanvalgedachten. (WdI.23.3:2)

Ik zit op mijn balkon tussen de fleurige bloembakken, die ik vorige week gevuld heb met zomerbloeiers. De rode esdoorns rond ons gebouw staan vol in blad en de vogels laten horen dat ze het naar hun zin hebben. De zon schijnt, het is maandagmorgen en het is rustig in de straten beneden mij. Er komt een fietser langs, een vrouw laat haar hondje uit op het grasveldje waar ik op uitkijk. In de verte hoor ik de vrolijke kreten van kinderen op het schoolplein.

Is deze waarneming een weergave in beelden van mijn eigen aanvalgedachten? Ik voel me vredig. Alles om me heen is precies zoals Ernestine het graag ziet.

Daar zou wel eens een addertje kunnen zitten….

Plotseling verscheuren twee straaljagers het vredige tafereel en daarna nog twee en dan nog eens twee. Ze vliegen laag over, het lawaai is oorverdovend en sterft uiteindelijk langzaam weg.

Ook dit neem ik waar en Ernestine heeft hier duidelijk minder waardering voor. Is er verschil tussen beide waarnemingen? Mijn ego zegt: “Ja natuurlijk!”

Maar iets in mij weet dat dat niet waar is… ‘Fijn’ en ‘niet fijn’ zijn twee kanten van dezelfde medaille. Zolang ik dingen ‘buiten mij’ waarneem vereenzelvig ik mij met een afgescheiden identiteit. Dan is er ik en iets anders. Dat ‘iets anders’ is altijd een geprojecteerde aanvalgedachte, want ik heb er een oordeel over. Goed of slecht maakt niet uit. Pas als ik “alles laat zijn precies zoals het is” (WdII.268.t) zonder oordeel, volkomen neutraal, heb ik een eerste stap gezet terug naar de Eenheid. Dan is er niets wat mijn vrede kan verstoren, want zoals we in het begin van het Tekstboek lezen: “Alle dingen werken samen ten goede.” (T4.V.1:1)

Ernestine/mei 2020